De wereldtaal van Elisabeth Kristensen.
In het Nederlandse gezegde ‘taal noch teken vernemen’ zijn het woord en het beeld als communicatiemiddel gelijkwaardige partners. Ook het beeld heeft immers zijn grammatica. Vorm, kleur, materiaal en textuur zijn daarin de meest wezenlijke componenten. Deze hebben ieder weer hun eigen wetmatigheden waaraan de kunstenaar naar eigen inzicht al dan niet probeert te ontsnappen. Voor de kunstenares Elisabeth Kristensen (geb. 1955, Denemarken) is het beeld als taal een essentieel gegeven. Haar beeldmiddelen zijn niet alleen een hulpmiddel maar ook doel opzich. De context wordt gevormd door de begrippen tijd-ruimte-proces-beweging-verandering, zoals zij zelf eens noteerde.
In 1989 componeerde zij een werk waarin deze uitgangspunten op elementaire wijze zichtbaar worden. Het bestaat uit vier panelen die bewerkt zijn met grijze cement, in brede streken aangebracht. Op ieder paneel is een hoek uitgespaard van zinkplaat. De panelen worden zodanig tegen elkaar gelegd dat de uitgespaarde hoeken een glanzend centrum vormen van een grijze carré. Het vierkant, en de kruisvorm op het snijvlak van de vier panelen associeert zij met de vier windrichtingen. Het ‘object’ moet dan ook horizontaal geplaatst worden, bij voorkeur op een hoge sokkel. Ook het materiaal is de belichaming van de verbondenheid van materie en geest: de dofgrijze massa als gestolde energie met in het hart een condensatie van licht.
Deze ‘windroos’ uit 1989 lijkt de sublimatie van wat zij zich in de eraan voorafgaande jaren eigen had gemaakt. Elisabeth Kristensen volgde in die tijd (1985-1990) een opleiding aan de Academie voor beeldende Kunsten in Arnhem. Zij is eigenlijk een laatbloeier. Op tweeëntwintigjarige leeftijd kwam zij uit haar geboorteland Denemarken naar Nederland. Door taalproblemen ontstond de behoefte om via beelden te communiceren: “Ik kon mij niet uitdrukken. Als je beelden als een expressiemiddel ziet heb je met een soort wereldtaal te maken in vorm, kleur en materiaal. Het maakt dan niet uit of je Nederlands of Chinees spreekt. ” In dit opzicht inspireerde haar leermeester aan de Arnhemse academie Ferenc Gögös (geb. 1936) haar in het bijzonder. Gögös, afkomstig uit Hongarije, kende dezelfde communicatieproblemen. Hij ontwikkelde een symbolisch alfabet.
Kristensen volgde voor haar academietijd veel cursussen, onder meer bij het centrum voor kunstzinnige vorming de Mariënburg in Arnhem. Als huisschilder in Denemarken had zij wel met verf leren omgaan maar het kunstenaarsschap vraagt natuurlijk andere vaardigheden. Bij de Mariënburg maakte zij kennis met uiteenlopende experimentele technieken. Op de academie in Arnhem verdiepte zij die kennis. Uiteenlopende kunstuitingen werden object van onderzoek: de geëmotioneerde bewerkte fotoportretten van Arnulf Rainer, de aan vergankelijkheid refererende installaties van Edward Kienholz, de gipsen aan de realiteit ontleende situaties van George Segal, de sociaal betrokken uitingen van Joseph Beys waarin materiaal de drager werd van existentiële betekenissen, lichaamskunst in al haar facetten maar ook de heldere structuren van Sol Lewitt.
Dit alles vormde de opmaat voor een veelzijdig oeuvre, dat nu, de Academietijd meeggerekend, een periode van tien jaar bestrijkt. Ieder werk lijkt een onmisbare schakel in een ketting. Het procesmatige dat hiermee verbonden is verleent ook ieder werk afzonderlijk betekenis. Zo deed zij in haar academietijd eens een performance waarin zij als centrum van een uit aarde opgebouwde cirkel door middel van haar lichaamsbeweging de roterende beweging van een cirkelvormige plastic buis gaande probeerde te houden. De cirkel als beweging in alle richtingen, de aarde als ‘blauwdruk’ voor het leven in combinatie met alle facetten van de zwaartekracht vormden hier haar magisch-religieus getinte symbolentaal.
Die lichaamsbetrokkenheid uitte zich ook in een installatie waarin een uit transparant plastic opgebouwde pop met een lampje als hoofd figureerde of in een, op foto’s vastgelegde actie waarin zij haar lichaam in windsels hulde. Ook maakte zij wel gipsen afdrukken van lichaamsdelen die zij vervolgens in installaties verwerkte. De aandacht voor het lichaam is niet alleen ingegeven door fundamentele vragen over het bestaan – wie ben ik, waar kom ik vandaan – maar lijkt ook verweven met haar werkzaamheden in het ziekenhuis in die tijd: “Ik heb er veel van anatomie geleerd, het lichaam van binnen en buiten gezien niet alleen letterlijk maar ook op een heel abstracte manier, in tijd en ruimte.
Die verbeelding van tijd en ruimte wist Elisabeth Kristensen tevens vast te leggen in haar objecten, waarvan vele in 1988 ontstonden: ‘boeken’ van dikke lood en ijzermenie bewerkte platen; tentachtige constructies met jute en ijzer of hout bedoeld als “haar woning”; objecten met takken, touw en stenen die in een wankel evenwicht stand houden; een doos met botten en schelpen als een soort schatkist uit een voorhistorisch verleden.”Back to the root’s”, zoals zij zelf zegt. Behalve deze organische constructies ontwierp zij ook heldere vormen en structuren. Soms voorzag zij deze van tekens die doen denken aan een primitivistische scheikundige formule, als een persoonlijke codering. Later, in de zomer van 1993, komen dergelijke tekens terug in een serie werken waarin zij met zwart, wit en rood kalligrafische beelden schildert op collages met Chinese, Turkse of Japanse kranten. Daarnaast maakte zij in die tijd, de tweede helft van de jaren tachtig, expressieve doeken waarin zand, aarde, ijzermenie, teer en olieverf een energetisch schouwspel vormen.
Tegenover dit oergeweld experimenteerde zij aan het eind van haar academietijd met kleur en licht. Zij creëerde daartoe een lang gerekte bak met een smalle spleet waarin gekleurde objecten in beweging kwamen. Dit alles legde zij vast op foto’s waarop de beweging verstilt. De foto’s krijgen zo een autonome betekenis. Toch staat dit kleurenexperiment niet los van haar aardse objecten en acties. Het bijbelse boek Genesis komt ook hier in beeld. De intieme relatie tussen licht en kleur in deze installatie suggereert de ‘geboorte’ van het licht, de enige voorwaarde om kleur en vorm te kunnen waarnemen. Die emotionele verbondenheid met kleur uitte zij in de jaren 1991 tot en met 1993 in een reeks grote gekleurde expressieve doeken. De combinatie van kleurvlak en expressieve penseelstreek, van heldere en pasteltinten geven het geheel een mysterieuze uitdrukking als het ware gekleurd door de eerste lichtstralen.
Recent, in de eerste maanden van 1994, kwam Elisabeth Kristensen tot een reeks schilderijen waarin zij haar gevoeligheid voor symbolentaal en kleurexpressie combineerde. De decoratieve patronen
associeert zij zelf met de beeldtaal van de Cobra-beweging, mogelijk een lichte verwijzing naar haar oorsprong. De aandacht voor detail zoals zij die in haar vroegere objecten etaleerde, keert nu terug in een reeks kleine doekjes waarop zij met de verf ‘boetseert’. Deze kleurige periode tussen 1991 en 1994, werd in de zomer van 1993 onderbroken door de hierboven genoemde collages met kalligrafische tekens en een aantal verfijnde collages van transparant rijstpapier waarin haar gevoeligheid voor materiaal als expressiemiddel opnieuw tot uiting komt.
Met haar zoektocht naar identiteit en oorsprong, met haar “back to the roots”-gedachte treedt Elisabeth Kristensen in de voetsporen van de romantische traditie. Na de oorlog zette deze zich voort in bewegingen als Cobra en de ideeën van de materieschilders, die een hang hadden naar het primitieve, het elementaire, het onbedorvene en ongecultiveerde. Zij probeerden terug te keren naar de kern en oorsprong van het leven. Later kreeg dit gedachtengoed gestalte in de arte povera en in kunst als ‘Spurensicherung’ en lichaamskunst, kunst als antropologie en zelfonderzoek. In de jaren tachtig werden dergelijke opvattingen vertaald door de nieuwe Duitse expressionisten. Anselm Kiefer, een belangrijke exponent van deze beweging, wordt door Kristensen erg bewonderd. Zij bezit zelf een boek van hem en memoreert dat diens gebruik van lood in zijn boeken en in zijn monumentale objecten haar herinnert aan de bescherming die dit metaal biedt bij radio-actieve straling zoals op een röntgenafdeling van een ziekenhuis of bij een kernramp. “Als er een kernbom valt weet ik dat zijn werk nog over blijft en dat, als er nieuw leven komt, men zijn werk weer tegen komt. “Zij noemt dit een persoonlijke associatie maar haar opmerking raakt de kern van haar kunstenaarschap: het spanningsveld tussen oorsprong, leven en dood in het brede spectrum van tijd en ruimte.
Trudy van Riemsdijk-Zandee
kunsthistoricus
december 1995